N

==

N Novatie zn, vr, (mv: -s), daterend uit 1688, afgeleid van het Franse novation en het Latijnse novatio van novare (vernieuwen, hernieuwen)

1) schuldvernieuwing, het inwisselen van een oude verplichting of schuld door een nieuwe

2) vernieuwing, hernieuwing

==

Of ze het nou leuk vond of niet, Abigail moest die dag naar het dorp om boodschappen te doen.

‘Maak deze keer een lijstje,’ hield ze zichzelf voor toen ze aan de eetkamertafel zat met een kom papperige cornflakes. Het dilemma was dat ze nog steeds geen papier had, afgezien van het gekreukte krantenartikel, waar ze een gietijzeren koekenpan op had gezet om de kreukels glad te strijken.

‘Ik zou wel “papier” op mijn lijstje zetten als ik iets had om het op te schrijven.’

Ze herinnerde zich dat ze de kassabon nog had van haar eerste bezoek aan Weller’s Market. Op de achterkant schreef ze de dingen die ze uit Merles winkel nodig had en die welke ze hem wilde vragen te bestellen, waaronder een medicijnkastje. Ze hoopte dat hij ladeknoppen op voorraad had. Het huis bleef rommelig, doordat ze de oude nog niet terug had geplaatst en het serviesgoed en de voorraden nog niet in de kastjes had geruimd.

‘Dit zijn echt wat je noemt lopende werkzaamheden.’

Een deel van die werkzaamheden zou zijn dat ze het meubilair in de woonkamer verving door de antieke spullen in de kelder, iets wat ze niet alleen kon doen. Ze betwijfelde of Merle haar kon helpen, dus dan bleven Denny of Bert over en met geen van beide wilde ze uren achter elkaar doorbrengen. Wie haar ook zou komen helpen, ze keek ernaar uit om de bewerkte secretaire boven in de werkkamer te hebben staan. Ze had de afgelopen maanden niet veel gehad om naar uit te kijken, dus daarmee was de secretaire, en ook de rest van het meubilair, behoorlijk belangrijk voor Abigail.

==

De achterdeur van Merles winkel stond wagenwijd open. Hij stond aan het aanrecht een aasemmer uit te spoelen. Zijn paraplu annex wandelstok hing aan het randje van het aanrecht.

Abigail klopte aan, zodat hij niet weer van haar zou schrikken. ‘Ik zie dat je weer op de been bent.’

‘Op ben ik zeker, maar dat been moet ik nog wel even oefenen.’ Hij stond op zijn goede voet en leunde tegen het aanrecht voor extra steun. ‘Blij dat alles goed met je is,’ zei hij. ‘Ik maakte me zorgen toen ik het hoorde.’

‘Toen je wát hoorde?’

‘Er is weer ingebroken.’

‘Wanneer? Waar?’

‘Vannacht. Het was er geen van Lottie. Privé-eigendom. Zes deuren van het huis in Timber Lane vandaan.’

‘Ik ben in Timber Lane geweest. Ik heb niets gezien. Of wacht, ik heb wel iets gezien. Ik zag een stel, een man en een vrouw in een pick-up.’ Abigail besloot niet te zeggen wie ze dan precies had gezien.

‘Een stel? Wat deden die mensen daar?’

‘Wat stelletjes meestal doen als ze ergens samen in een geparkeerde auto zitten.’

‘O jee, nou, dat moet je Caleb Larner maar vertellen. Het is misschien... het opmerken waard.’

Het zou inderdaad juist zijn de sheriff in te lichten, maar Abigail had absoluut geen zin om bij het privéleven van de Wertzes betrokken te raken. Ze was al de aanleiding geweest van een vuistgevecht.

‘Misschien moet ik vanavond iemand anders de ronde laten doen,’ opperde Merle.

‘Waarom? Omdat ik een vrouw ben? Denk je dat ik het niet aankan?’

Merle beet op zijn onderlip, wat bewees dat hij dat inderdaad dacht.

Woedend zei Abigail: ‘Ik doe de ronde. Ik doe de ronde. Einde discussie. Hier.’ Ze gaf hem haar lijstje.

‘Dit is een kassabon van de supermarkt. Je weet toch wel dat ik een ijzerwarenhandel heb, hè?’

‘De achterkant.’

‘O, juist. Het meeste hiervan heb ik wel, maar de spiegel zal ik moeten bestellen. Dat duurt drie of vier weken.’

‘Geen probleem. Ik ga nergens anders heen.’

‘Weet je het zeker, Abby? Verandering is soms niet zo mooi als het lijkt.’

Abigail sloeg haar armen over elkaar.

‘Oké, oké.’ Merle deed alsof hij zijn lippen op elkaar ritste, wees haar naar een plank met een klein assortiment knoppen en hobbelde toen weg om de spullen op haar lijstje te gaan pakken die hij op voorraad had.

Uit de beperkte selectie koos ze een simpel vormgegeven ronde, tinkleurige ladeknop. Ze telde het aantal af dat ze nodig had. Toen Merle haar aankopen in een zak stopte, zag ze dat hij er een nieuwe schroevendraaier bij deed.

‘Die heb ik niet nodig, Merle. Ik heb in het schuurtje een schroevendraaier gevonden.’

‘Dat ding is half kapot,’ zei hij, waarmee hij er een cadeautje van maakte, zijn manier om zich te verontschuldigen.

‘Wil je dat ik mijn rekening betaal?’

‘Waarom? Je komt morgen toch weer terug met een nieuw lijstje.’

‘Dat is waar.’

‘Wees voorzichtig vanavond, wil je, Abby? Dat is niet seksistisch bedoeld. Ik zou het tegen iedereen zeggen. In feite zou ik het zelfs tegen mezelf zeggen.’

Wees voorzichtig. Dat was hetzelfde advies dat sheriff Larner haar had gegeven. Geen van haar recente beslissingen was met veel zorg genomen, wat helemaal niets was voor de normaal zo logisch opererende Abigail. Ze was niet voorzichtig geweest toen ze het huis ging schilderen of toen ze ermee instemde Merles ronde te doen of zelfs niet toen ze besloot naar Chapel Isle te komen. Ze had alle voorzichtigheid overboord gegooid en zich laten meeslepen als een vlieger in een storm, en ze wachtte nog steeds af waar ze zou landen.

==

Weller’s Market was Abigails volgende bestemming. Ze verheugde zich er niet op. Met gebogen hoofd duwde ze snel een karretje de winkel door, en pakte onder andere een extra brood omdat het eerste zo snel op was geweest. Abigail dacht dat ze misschien zou kunnen ontsnappen zonder Janine tegen te komen. Tot ze de rij met groenten en fruit inreed en bijna tegen haar op botste.

Janines gezicht verstrakte zodra ze Abigail zag.

‘Sorry,’ mompelde Abigail.

Janine ging door met het uitladen van kroppen sla uit kratten alsof ze haar niet had gehoord.

Er zat niemand bij de kassa toen Abigail klaar was om te betalen, maar ze was niet van plan om het Janine te vragen.

‘Kom eraan,’ riep een vrouwenstem van ergens in de winkel.

Een vrouw met haar haren in een paardenstaart haastte zich naar de kassa. Abigail herkende haar meteen als de vrouw die ze met Clint Wertz in de pick-up had zien zitten. De vrouw herkende haar ook. Ze sloeg zo snel mogelijk Abigails boodschappen aan en stopte ze in tassen.

‘Dat is dan eenentwintig vijfenveertig.’

Het gezicht van de vrouw was vol van schaamte toen Abigail haar het geld gaf. Met bevende hand gaf ze haar het wisselgeld. Woede kolkte door Abigail heen. De vrouw wist dat het verkeerd was wat ze deed. Ze wist dat ze haar vriendin kwetste. Abigails boosheid ging echter over in empathie toen ze zich realiseerde dat ze elke morgen eenzelfde soort bleekheid in haar eigen gezicht zag. Dat ze de brand had overleefd was een constante last, een schaduw die ze niet kon afwerpen of achterlaten. Ze zou dat niemand toewensen. Zelfs deze vrouw niet, die het verdiende dat ze zich schuldig voelde.

==

De middagzon scheen het wachtershuis binnen. Omdat het zo afgelegen lag, had ze geen behoefte aan het beetje extra privacy dat de dunne gordijnen hadden geboden. Abigail wist niet of ze zich daardoor bevrijd of eenzaam voelde.

‘Je hebt nieuwe deurknoppen. Dat is al iets.’

Onbelangrijk als ze waren, vormden de knoppen het hoogtepunt van haar dag. Voordat ze die monteerde en de keuken inruimde, bekeek ze de massa serviesgoed en kookgerei op de eettafel en zocht uit wat de moeite waard was om te bewaren. Bij de stukken die ze afkeurde waren onder andere zwartgeblakerde pannen, meer pollepels dan iemand ooit nodig zou hebben en een gebarsten mok met daarop een cartoon van een vis met een visserspet op.

‘Het lijkt me zonde om ze weg te gooien. Misschien kan ik ze aan iemand anders geven. Al weet ik niet wie ze zou willen hebben.’

Alle minder begerenswaardige spullen gingen in boodschappentassen en de rest zette Abigail terug in de kastjes. Ze popelde om de ladeknoppen erop te zetten en was blij met de schroevendraaier die Merle haar had gegeven. De andere gooide ze in de vuilnisbak. Toen de kastjes overgeschilderd en de knoppen vervangen waren, bekeek ze de keuken en zei: ‘Home & Garden, hier komen we.’

Haar volgende klussen waren verdergaan met het gras of beginnen aan de voegen in de badkamer. Maar ze had al te veel van haar lichaam gevergd; het deed voortdurend pijn. De grasmaaier voortduwen zou weleens te veel kunnen zijn.

‘Dan wordt het dus het voegmiddel.’

Het was twee uur, tijd voor het programma van dr. Walter. Ze nam de radio en de pot voegmiddel mee naar de badkamer. Abigail zette de radio net aan toen dokter Walter het onderwerp van die dag aankondigde.

‘Voor degenen die net pas op ons hebben afgestemd, we hebben het erover hoe je kinderen leert gehoorzamen. Onze eerste beller is Sue. Ze zegt dat haar vijfjarige zoontje weigert in zijn eigen bed te slapen.’

‘Dat klopt,’ zei Sue. ‘Hij wil bij mij en mijn man slapen. Hij komt avond aan avond huilend binnen en smeekt om bij ons te mogen blijven.’

‘En jij vraagt je af of je het goed moet blijven vinden dat hij bij jullie slaapt of dat je...’

‘Voet bij stuk moet houden. Hem in zijn eigen kamer laten slapen. Het is moeilijk. Hij zegt dat hij niet kan inslapen als hij niet bij ons is en als ik nee tegen hem zeg, doet hij niets dan huilen. Ik voel me vreselijk.’ Dr. Walter kon er niet tussenkomen. De vrouw liep over van wanhoop. ‘Ik ben geen slechte moeder. Tenminste, ik denk dat ik geen slechte moeder ben. Ik wil geen slechte moeder zijn.’

‘Je bent geen slechte moeder, Sue.’

De stem van de presentator klonk kalm, overtuigend, troostend. Wat hij met die stem ook zou zeggen, Abigail zou hem vertrouwd hebben.

‘De lijnen zijn drukbezet met luisteraars die willen meepraten over dit onderwerp. Na de reclame horen we wat zij te zeggen hebben.’

Tijdens de onderbreking van het programma las Abigail de instructies op de pot met voegmiddel.

‘Dat lijkt niet zo moeilijk.’

Met de troffel die Merle had meegeleverd kwakte ze een klodder voegmiddel in de verste hoek van de badkamer en smeerde die in de diepe voegen tussen de tegels. Het spul was wit en dik als taartglazuur en vormde een immense verbetering ten opzichte van de vuile oude voegen.

‘We zijn terug,’ zei dr. Walter, ‘en de telefoons staan roodgloeiend.’

Er kwamen telefoontjes binnen van moeders die met Sue meevoelden. Ook zij slaagden er ’s avonds niet in hun kinderen uit hun eigen bed te houden. De ene vrouw maakte zich nog meer zorgen dan de andere. Een angstige moeder vroeg: ‘Verpest ik mijn kind voor het leven door haar bij mij te laten slapen?’

‘Er zijn honderden manieren om je kind voor het leven te verpesten,’ verzekerde dr. Walter de vrouw. ‘Haar af en toe bij je laten slapen hoort daar niet bij.’

Daarna gaf hij suggesties over hoe je kinderen kon aanleren in hun eigen bed te blijven en instrueerde hij de vrouwen om rustig maar vastberaden te blijven. Abigail knikte instemmend terwijl ze verderging met voegen en daarbij langzaam naar de deur toe werkte.

‘Wacht even, we hebben een luisteraar die er anders over denkt. Vooruit maar, Charlene, je bent in het programma.’

‘Volgens mij zijn de andere bellers gestoord. Kinderen hebben weleens nachtmerries. Dat hoort erbij. Zodra je ze toestaat bij jou en je man in jullie bed te slapen, ga je een grens over. Een heel foute grens. Ik heb vijf kinderen en ik heb ze nooit bij mijn man en mij laten slapen. Ze zijn nu volwassen en er is niets mis met ze.’

‘Ik weet zeker dat ze volmaakt in orde zijn,’ zei dr. Walter.

De vrouw vervolgde haar tirade zonder dat ze er erg in had dat hij de draak met haar stak. ‘En dat komt doordat ik nooit mijn bed met ze heb gedeeld. Ik snap die moeders van vandaag de dag niet. Ze laten hun kinderen maar door de winkels rondrennen, een grote mond opzetten, schreeuwen in restaurants, allemaal gedrag dat niet getolereerd zou moeten worden.’

Abigail hield op met voegen. Ze ging zich steeds meer ergeren aan de hardvochtige toon van de vrouw. Ze stelde zich haar voor als het type dat een zweepje dreigde te pakken als haar kinderen niet gehoorzaamden.

‘Wil je mijn advies?’ riep Charlene.

‘Ik ben een en al oor,’ antwoordde dr. Walter.

‘Die vrouwen van tegenwoordig moeten zich harder opstellen. Kinderen willen discipline. Dat hebben ze nodig. Als ze die niet krijgen, lopen ze over je heen.’

Anders dan bij de andere vrouwen die hadden gebeld, zou Abigails kind nooit meer bij haar in bed kruipen. Ze zou nooit meer de kans krijgen hem te knuffelen wanneer hij een nachtmerrie had gehad of hem in de bescherming van haar armen te laten slapen. Er ging een steek van verdriet door haar heen.

Charlene maakte zich op voor weer een tirade toen dr. Walter haar wegdrukte. ‘Als iemand belangstelling heeft om op deze uitlating te reageren, bel dan gerust.’

‘Belangstelling?’ zei Abigail. ‘Laat mij maar even op haar los.’

Ze gooide de troffel opzij en liep naar de trap terwijl dr. Walter een telefoonnummer noemde. Haar handen beefden zo dat ze haar vinger niet in de draaischijf kon krijgen. Hoe meer Abigail het probeerde, hoe gefrustreerder ze werd. Niet in staat het nummer te draaien gooide ze de hoorn weer neer.

‘Is dit “Abby”? Is dit wie je nu bent?’

Abigail moest Latijnse werkwoorden vervoegen om weer tot rust te komen.

Invenio, invenire, inveni, inventum.

Operor, operari, operatus. Sum.

Naast de telefoon lag het krantenartikel over de Bishop’s Mistress. Ze had het weggelegd toen ze de tafel leegruimde. Helaas had het gewicht van de pan de kreukels er niet uitgekregen.

‘Ik zal het goedmaken,’ zei ze tegen het knipsel.

Abigail pakte de zaklamp, die ze samen met de hamer naast de telefoon had gelegd, en liep naar de kelderdeur met het doel meer te weten te komen over het lot van het schip. Ze sleepte de kratten naar een vrij gedeelte van de kelder en zocht in de inhoud naar aantekeningen over de Bishop’s Mistress. Uiteindelijk vond ze een logboek van het jaar waarin het schip was gezonken, 1909. Het lag op de bodem van een van de kratten, niet in de volgorde van de rest. Het eerste deel van het logboek leek sterk op het andere. Details over eb en vloed en het weer waren nauwgezet opgetekend in een secuur handschrift, precies binnen de marges. Toen kwam de datum waarop de Bishop’s Mistress was gezonken.

De bladzijde leek in een heel ander handschrift geschreven. Bovenaan stonden in onvaste hanenpoten aantekeningen over het ochtendtij en de wind. Daaronder werd de tekst onleesbaar. Abigail hield de zaklamp dicht boven het logboek in een poging het geschrevene te ontcijferen. De Bishop’s Mistress werd in een enkele zin genoemd en dat wist ze alleen maar omdat ze de manier herkende waarop Wesley Jasper zijn ‘S’ schreef. De rest van de woorden was te zeer verminkt om te kunnen herkennen, afgezien van een woord aan het eind: olie-emmer.

De aantekening eindigde geheimzinnig. Abigail sloeg een bladzijde om. Daar zag het logboek er weer hetzelfde uit. Een duidelijk en recht handschrift dat nergens buiten de lijntjes kwam.

‘Er ontbreken drie weken tussen deze twee aantekeningen.’

Terwijl ze dat zei, flakkerde de zaklamp. Ze tikte ermee tegen een krat. ‘Dit zijn splinternieuwe batterijen.’

Inderdaad. Splinternieuwe batterijen.

Abigail drukte het logboek tegen zich aan, rende de trap op naar de begane grond en zwaaide de kelderdeur dicht. Ze dacht erover hem op slot te doen. Dat zou Lottie gedaan hebben.

‘Het is maar dat je het weet, maar ik ga die deur niet afsluiten zoals sommige mensen zouden doen, want dat is nergens voor nodig.’

Lottie was bang voor de kelder. Abigail wilde haar angst niet overnemen. Toch voelde ze even aan de klink of de deur goed dichtzat.

==

De dag waarop de Bishop’s Mistress was gezonken stond in de ziel van het logboek geëtst. De aantekening erover deed de perfectie van de andere verbleken en de pagina voelde dunner aan dan de rest. Abigail zat er uren naar te turen, daarbij oplettend dat ze het papier niet aanraakte. Van haar werk met antieke woordenboeken wist ze dat het vet van je huid in de papiervezels kon trekken en ze kon aantasten. Normaal gesproken zou Abigail dunne katoenen handschoentjes hebben gedragen, maar nu moest ze het doen met haar rubberen huishoudhandschoenen.

Omdat ze de meeste woorden van de aantekening niet kon ontcijferen, bestudeerde Abigail de drastische verandering in schrijfwijze. De plotseling schuinte van het handschrift was een indicatie van de snelheid waarmee geschreven was, en de beperkte hoogte van de letters en haastige streepjes boven de I’s en T’s bevestigden haar theorie. Het stuk was in grote haast geschreven en de schrijver was afgeleid geweest.

Door het artikel had Abigail een algemeen beeld gekregen van wat er was gebeurd. Er was een zware storm opgestoken, die de Bishop’s Mistress had overvallen en haar lot had bezegeld. Er moest echter meer zijn. Wat er die nacht gebeurd was, had zo’n invloed op de vuurtorenwachter gehad dat zelfs zijn handschrift erdoor was veranderd. Abigail kende maar één tragedie die heftig genoeg was om iemand zo grondig te veranderen.

De avond was gevallen en ze zat het logboek al zo lang te bestuderen dat haar ogen er pijn van deden. Abigail zou weldra weg moeten voor Merles ronde.

‘O nee! Het voegmiddel!’

Boven stond de radio nog aan en de troffel lag op de tegel waar ze hem had neergegooid. De laag voegmiddel was opgedroogd tot een dikke knoeiboel. In haar gedrevenheid om dr. Walter te bellen was Abigail helemaal vergeten het teveel aan voegmiddel met een vochtige doek weg te poetsen, zoals in de gebruiksaanwijzing stond. Haar horloge maakte haar echter duidelijk dat het tijd was om te gaan.

‘Ik kom straks wel bij je terug,’ zei ze tegen de vloer.

==

Haar route begon die avond met de moderne huizen in het zuidwestelijke deel van het eiland. Ze waren een opwarmertje, omdat ze dichter bij de vuurtoren stonden dan de andere, gemakkelijker te inspecteren en minder onheilspellend waren. Doordat de huizen nieuw waren, was het groen er nog niet zo dicht tegenaan gegroeid, wat betekende dat er minder schuilplekken waren voor iemand die er niets te zoeken had. Abigail had een hekel aan de oudere huizen. Ze vermoedde dat ze er overdag mooi uitzagen, met de met Spaans mos overdekte bomen en bloeiende struiken dicht eromheen, maar ’s avonds kreeg die schoonheid iets dreigends.

Abigail haastte zich door haar ronde heen tot ze op Timber Lane kwam, de straat waar de vorige avond was ingebroken.

‘Ze komen vast niet weer naar dezelfde plek,’ redeneerde ze.

Zeker weten?

Lotties huis aan Timber Lane was het toonbeeld van charme. Lattenframes waren begroeid met rozen en aan een olm in de achtertuin hing een hangmat te schommelen. Abigail kon zich voorstellen dat Lottie het aan potentiële huurders beschreef als een prachtig liefdesnestje, het perfecte decor voor een romantisch uitje.

‘En een uitstekende keus voor een inbreker.’

Na een snel rondje om het huis heen achtte Abigail het onaangeroerd. Ze haastte zich naar het volgende huis, drie straten verderop, controleerde de ramen en voelde aan de achterdeur. Toen flakkerde haar zaklamp weer.

‘Niet nu. Alsjeblieft niet nu.’

Ze tikte met de kop van de zaklamp tegen haar handpalm in een poging hem weer tot leven te brengen. De lamp doofde helemaal en Abigail stond in het donker. De krekels leken harder te tsjilpen in de afwezigheid van licht.

‘Bedankt voor de defecte handelswaar, Merle,’ klaagde ze, en tegen zichzelf: ‘Ga maar snel naar de auto, er is niets aan de hand.’

Terwijl Abigail tussen de struiken door naar voren liep, haar handen als antennes voor zich uitgestrekt, hoorde ze het geluid van voetstappen. Ze zag beweging tussen de schaduwen van de bomen. Het was de gestalte van een man die over straat liep. Toen trapte ze op een tak en de man bleef staan.

Heeft hij je gehoord? Kan hij je zien? Niet gillen. Niet bewegen. Niet inademen.

Enkele seconden later liep de man weer door. Abigail bleef met ingehouden adem staan, nog geen zeven meter bij hem vandaan. Als de zaklamp gewoon had gewerkt, zou hij haar gezien hebben. Nu was ze dankbaar dat de batterijen het begeven hadden.

Toen de voetstappen niet meer te horen waren, sprintte ze naar haar stationcar, sloot de portieren en schakelde haar groot licht in. De man was nergens te zien. Ze bibberde over haar hele lijf, meer van de adrenaline dan van schrik.

‘Waar is hij gebleven?’

Omdat de man moeiteloos tussen de bomen en struiken geglipt kon zijn, kon hij zich nog in de buurt schuilhouden, dus Abigail vertrok snel in de richting van het dorp en kwam slippend tot stilstand voor het kantoor van de sheriff, in een hoek van het plein. De tl-lampen in het gepotdekselde gebouw van maar één verdieping waren aan, maar de glazen deur zat op slot. Er hing een notitiebriefje op de ruit: ben over vijf minuten terug.

‘Dat moet een grapje zijn.’

Alle winkels aan het plein waren gesloten. Alleen de bar aan de overkant, The Wailin’ Whale, was nog open. De buitenkant leek in niets op een veelbezochte verblijfplaats voor kapitein Ahab en had meer van een wildwestsaloon. Het enige dat eraan ontbrak was een set halve klapdeurtjes.

Abigail kwam zelden in bars. De slechte verlichting, plakkende tafeltjes en sigarettenrook deprimeerden haar altijd. Er bestond echter een kans dat sheriff Larner daar zat. En zo niet, dan kon iemand haar misschien vertellen waar hij wel was. Abigail besloot het te proberen.

Terwijl ze haar moed nog bijeenraapte, vloog de deur van The Wailin’ Whale open. Hank Scokes zwalkte naar buiten, met Nat Rhone op zijn hielen. Nat pakte Hank bij de schouder voor hij zijn evenwicht kon verliezen.

‘Laten we maar zorgen dat je thuiskomt,’ zei Nat zachtmoedig.

‘Ik wil niet naar huis,’ zei Hank onduidelijk. ‘Je kunt me niet dwingen.’

Naar huis gaan betekende de leegte van zijn eigen huis onder ogen zien, de leegte die de dood van zijn vrouw had achtergelaten. Abigail had medelijden met hem en tegelijk benijdde ze hem. Hank had in elk geval nog een thuis om naar terug te keren. Zij had natuurlijk wel het wachtershuis, maar dat was niet echt haar thuis.

‘Je bent moe, makker. Tijd om naar bed te gaan.’

De tederheid in Nats stem kwam helemaal niet overeen met het beeld dat Abigail na zijn ruzie met Denny in The Kozy Kettle van hem had.

‘Ik ben niet moe. Ik zweer het,’ jengelde Hank.

Nat hielp hem op de passagiersstoel van een grijze pick-up en zei: ‘Huppekee.’

Toen hij omliep naar de bestuurderskant zag Nat Abigail aan de overkant van de straat staan. Hank zag haar ook. Abigail bleef bewegingloos staan, klaar om zich naar haar auto te haasten.

‘Hé jij,’ zei Hank, wiens gezicht opklaarde. ‘Jij kent mijn jongens, je hebt ze gezien. Op de foto. Weet je nog? Ze kent mijn zoons,’ zei hij opgetogen tegen Nat. ‘Vertel hem eens wat je hebt gezegd.’

Nadat Hank bij de bingo tegen haar tekeer was gegaan, durfde Abigail nu geen woord uit te brengen.

‘Zeg het dan. Je zei dat ze knap waren. Ze is een aardige dame,’ zei Hank. ‘Is ze geen aardige dame?’

Nat keek haar even aan zonder met zijn ogen te knipperen, een zwijgende waarschuwing om niemand te vertellen wat ze had gezien, stapte toen in de cabine van de pick-up en reed weg.

‘Wauw. Ik geloof dat ik nu wel een borrel zou kunnen gebruiken. Dan ben ik hier vast op de juiste plaats.’

Ze schudde haar hoofd en waagde zich The Wailin’ Whale binnen. Er speelde honkytonkmuziek en er kletterden biljartballen tegen elkaar. De blauwe gloed van de jukebox gaf de bar iets van een aquarium. Abigail had het gevoel dat ze in een etalage stond. De klanten, van wie de meeste mannelijk waren, draaiden zich allemaal om toen ze binnenkwam. Sommigen keerden meteen terug naar hun gesprekken en hun glazen. Een groot deel van de aanwezigen bleef naar haar staren.

Kalm blijven, dacht ze.

‘Is sheriff Larner hier?’ vroeg ze aan de bar. ‘Hij is niet op zijn kantoor.’

‘Ik betwijfel het,’ antwoordde de barkeeper. Hij was een zwaargebouwde man en droeg bretels. Hij kwam Abigail bekend voor.

‘Bent u niet degene die de bingogetallen afriep?’

‘Dat ben ik,’ antwoordde hij, en hij vulde het borrelglas van een man drie krukken verderop bij.

‘Werkt u ook hier?’

‘Je moet in dit dorp verschillende petten dragen als je rond wilt kunnen komen.’

‘Ik begrijp het.’ Abigail droeg ook een hoop petten sinds ze was gearriveerd. Geen ervan leek haar te passen of te flatteren.

‘Misschien is Caleb even een hapje eten.’

‘En de hulpsheriff?’

‘Teddy?’

‘Waarschijnlijk is het zijn vrije avond. Waarom? Hebt u een noodgeval?’

Degenen die al niet zaten te staren, begonnen op te letten toen hij dat zei.

‘Eh, nee. Een vraag. Ik wilde hem iets vragen.’

‘U kunt hier wachten als u wilt.’

‘Nee. Bedankt, bedoel ik. Het is hier fantastisch. Begrijp me niet verkeerd. Het is geweldig. Echt, eh, leuk. Maar ik eh... ik moet gaan.’

De barkeeper wachtte geduldig tot Abigail haar mond hield en vroeg toen: ‘Redt u zich een beetje, in uw eentje in de vuurtoren?’

Ze voelde zich plotseling kwetsbaar. Hij had een ruimte vol mannen verteld waar ze woonde en dat ze daar alleen woonde. Maar als de barkeeper het wist, wist iedereen het.

‘Ja. Het gaat prima. Alles is in orde.’

‘Als Caleb langskomt, zal ik zeggen dat u hem zocht.’

‘Bedankt. O, ik ben Abigail. Of Abby. Dan kunt u hem vertellen wie er naar hem vroeg.’

De barkeeper knikte. ‘Dat weet ik.’

Berucht zijn had kennelijk voordelen. Abigail liep naar haar auto en realiseerde zich dat ze zich niet eens meer aan andere mensen hoefde voor te stellen. Bijnaam of niet, iedereen kende haar.

Het was koud in het wachtershuis toen ze terugkwam. Ze was te uitgeput om de strijd met de haard aan te gaan. Ze begon eraan gewend te raken dat ze het koud had. Misschien was dat een teken dat ze zich aan haar nieuwe omgeving aanpaste. Anderzijds was het ook mogelijk dat haar lichaam zich aan haar verkilde hart aanpaste.